Verdrinken – door Johanneke van Kempen

Ik kijk om me heen, terwijl ik meebeweeg met de muziek die door mijn koptelefoon klinkt. Het station is vol, het is immers spits. Ik probeer oogcontact te vinden met een meisje dat verder op staat. Haar gezicht intrigeert me. Ze staart naar haar telefoon. Volledig in haar eigen wereld staat ze daar. In mijn ooghoek zie ik de trein aankomen. Ik knik vriendelijk naar de machinist terwijl de trein langzaam tot stilstand komt. Ik stap in en zet mijn koptelefoon af. Ik hou van het geluid van de trein. Ik had een plekje gevonden en keek om me heen. Iedereen had z’n hoofd naar beneden gericht. Kijkend naar de schermpjes. Het intrigeert me dat zoveel mensen niet meer zien wat er om hen heen gebeurt. Ik moet zeggen dat ik zelf ook vaak genoeg naar een scherm kijk. Maar volgens mij is het goed om af en toe bewust te kiezen op te kijken.

Een tijd geleden had ik een project van school, wat plaatsvond in het Amsterdamse Bos. Een prachtige plek. Met zo’n 50 studenten werkten we aan een project rondom activisme. De eerste dag probeerde men nog op de telefoons te kijken maar er was letterlijk geen service. Dus er was geen internet, maar ook geen telefonie mogelijk. En eerlijk waar. Ik vond het heerlijk. Iedereen heeft het als zo enorm prettig ervaren. Zoveel vrijer en zoveel socialer. Verdrinken we ons niet gewoon in het internet? Iedere avond als ik terug kwam uit het bos, opende ik mijn telefoon, schrok ik en deed ik hem uit. Want het was zonde mijn dag te eindigen met informatie die er niet toe deed.

Een oude mevrouw kwam naast me zitten en ze keek verbaasd. Ik keek vragend terug en ze zei dat het mooi is eens iemand zonder scherm te zien. Ik glimlachte en ik luisterde naar haar verhalen. Het landschap voorbij razend. Is dit niet waar het om gaat?

Nieuwe familie – door Sarah van Heuven

Ik ben in het theater. Eindelijk. Ik zoek mijn plekje op tussen de rode theaterstoelen en ga naast mijn zus zitten. Ik realiseer me dat het al veel te lang geleden is dat ik in een theater ben geweest. Het is vrijdagavond. Het einde van een drukke week en nog voordat het stuk begonnen is, begin ik te gapen.

Het doek gaat omhoog en ik hoor de mensen om me heen klappen. Op het podium staat actrice en theaterregisseur, Sanne Vogel vol energie te stralen. Ik begin er zin in te krijgen. De actrice ontmoette twee Syrische vluchtelingen Muayad en Amir op het Centraal Station in Amsterdam, waar ze zich met andere vrijwilligers inzette voor de opvang van vluchtelingen die met de trein aankwamen. Twee jongemannen die alles achter moesten laten en aankwamen in een land waar ze eigenlijk niet welkom waren. Ze moesten maandenlang in een tentenkamp verblijven maar Sanne bood hun onderdak aan en ze logeerden soms weken bij haar, afgewisseld met het verblijf in het asielzoekerscentrum.

Muayad (klinkt als “mooierd”. Het ezelsbruggetje dat Sanne gebruikt om zijn naam goed uit te spreken) zit op een levensgroot luchtbed en vertelt zijn verhaal, geheel in het Nederlands. Ik ben onder de indruk en probeer me voor te stellen hoe het voor mij zou zijn als ik noodgedwongen met een rubberbootje de Middellandse Zee over zou moeten varen en de halve wereld af zou moeten reizen. Hij was pas negentien jaar oud toen hij de grote oversteek maakte. Negentien!? Ik laat het even tot me doordringen. Dat betekent dus dat hij nagenoeg even oud was als ik nu ben. In mijn hoofd probeer ik onze rollen om te draaien.

Het is oorlog in Nederland en er is geen andere uitweg dan mijn land te ontvluchten. Ik wil het leger niet in om mijn landgenoten te doden. Ik moet vluchten om een toekomst te krijgen aan de andere kant van de wereld. Met gevaar voor eigen leven moet ik een weg afleggen die me hopelijk zal leiden naar een plek in veiligheid én er is geen garantie op een weerzien met mijn dierbaren. Ik probeer hier een voorstelling van te maken maar het lukt me niet. Ik zie mezelf geen minutenlange monoloog houden in het Arabisch, zoals de Syrische Muayad dat wel doet in het Nederlands. Ik zie mezelf niet snel nieuwe vrienden maken in een land waarvan ik de taal niet spreek. Muayad, een tiener van mijn leeftijd, heeft een even bezorgde moeder als ik heb. Ze naaide een met plastic bedekt zakje in de band van zijn onderbroek zodat het geld wat ze hem heeft meegegeven droog blijft, mocht hij te water raken. Zijn vader is net zo bezorgd als mijn vader soms kan zijn. Muayad’s vader stuurt Sanne een sms uit Damascus. Hij bedankt haar persoonlijk voor het opvangen van zijn zoon. Voor mij blijft het slechts een nachtmerrie maar voor hen is het de realiteit. Ontzettend oneerlijk en gewoon door het lot bepaald.

Dan begint Sanne te praten over alle vooroordelen die wij, als Nederlanders, hebben over Syrische vluchtelingen. Terwijl ze druk met haar handen beweegt om alles zo goed mogelijk over te laten komen op het publiek, raak ik geïnspireerd door haar. Ik zie hoe een vrouw van begin dertig zichzelf heeft opengesteld voor een ‘nieuwe familie’. De manier waarop ze zich opstelt, zó kwetsbaar maar aan de andere kant zó sterk, vind ik bewonderenswaardig. Ik zou willen dat we allemaal een beetje meer zoals Sanne zouden zijn.

Na afloop lopen Sanne, Muayad en Amir tussen het publiek in de foyer. Ik bekijk van een afstandje hoe dé sterren van de avond kennissen omhelzen en hoe ze hen bedanken voor het komen kijken. Ik realiseer me op dat moment hoe gelijk we allemaal zijn en hoe erg we op elkaar lijken. Allemaal opgelucht wanneer we het er op een spannend moment goed vanaf brengen. Wat Muayad, Amir en duizenden anderen overkwam, kan ons ook overkomen. Wat gebeurt er met je als je alles achter moet laten? Iedereen hoopt dan op de steun van anderen. We verdienen allemaal liefde, vriendschap en menselijkheid want niets is zo erg als nooit meer naar huis kunnen.